1914 Terug bij vader
Zo voer ik de eerste jaren als knecht bij diverse schippers, steeds vooruit op grotere botters, en in 1914 kwam ik bij mijn vader als knecht. Mijn oudere broers begonnen voor eigen rekening met een botter, dus, omdat ik thuis was, werd ik de knecht van mijn vader. Ik was nog nooit knecht bij mijn vader gewees; toen merkte ik pas, dat mijn vorige schippers veel makkelijker waren.
Wat was mijn vader streng! Een grote man van 55 – 60 jaar, die altijd gewend was geweest zelf alles correct te doen en hij eiste dit zomaar vanzelfsprekend van zijn knecht. Dit ging nu niet zozeer wat het vissen betrof, maar veel meer om het onderhoud van de botter, zowel in het vooronder als op de schuit aan de buitenkant. Er ging geen dag voorbij of alles moest afgenomen en gepoetst worden, tenminste als het weer niet al te ruw was.

1914 Met kornuiten om garnalen
boten6(Willem heeft het kennelijk geen zomer bij zijn vader uitgehouden) Als knecht aan van de HK117. Mijn schipper was wel een Harderwijker, maar had verkering met een meisje uit Elburg. Alleen Zaterdags en ’s Zondags lag de botter HK117 in de haven van Harderwijk, maar door de week waren we meer in Elburg dan in Harderwijk. De reden kunt u wel raden; mijn schipper wilde veel avonden bij zijn meisje zijn. Trouwens, we gingen ook ’s middags na 18:00 uur in Cafe Nijbels biljarten om een glaasje bier. Na 21:00 uur gingen we Elburger haven uit tot de volgende middag 15:00 a 16:00 uur, want we visten garnalen voor de pellerij van de firma van de Bunte uit Harderwijk. In October moest ik verwisselen van schipper, omdat mijn baas zijn dienstplicht moest vervullen. (waarschijnlijk mobilisatie Wereldoorlog)

Ik ging bij de firma van Meer garnalenpellerij, een z.g.n. ‘kantoorschuit’ aan boord; kwam als grote knecht op een grote botter, HK90. Mijn schipper was twee jaar ouder als ik; ik was ternauwernood 17 jaar en mijn baas was 19 jaar, dus alle twee precies op een leeftijd om geweldig groot te doen, ik bedoel wat betreft ons zeemansschap. Nou, bij die jonge schipper van 19 jaar, daar heb ik een heleboel opgedaan, want ja, zijn vader, bijgenaamd ‘de Ketellapper’, was een geweldenaar buiten de haven. Altijd op zee, nooit teveel wind, nooit te blak en regen noch ontij konden hem in de haven houden. Zoon Gerrit, mijn baas, had dus van zijn vader een flinke dosis meegekregen.
Voorjaar 1915 kregen we twee knechten meer bij ons aan boord , dus waren we met z’n vieren op een botter, want we gingen met de haringrepen (is staand want) op de haring af. We visten met een dubbele beug omdat we met vier man aan boord waren. We hadden een grote haringvlet achter de botteren met die vlet moesten we iedere morgen die dubbele beug langs om hem leeg te halen. Een machtig werk, altijd een vlet vol haring. We visten tot Zaterdagsmiddags 12:00 uur en dan naar Harderwijk; want Zaterdags losten we de haring meestal in Harderwijk, door de week altijd op Urk.
U begrijpt wel, dat ’s avonds alle werk gedaan was, wij als jonge kerels op Urk ons vermaak zochten in het Zeemanshuis genaamd de ‘Willem Barends’, eigenaar Westerink; moeder Marie, vrouw van de eigenaar, met haar dochter Hennie zorgden voor chocolademelk met gevulde Jodekoeken (z.g.n. maar ze waren lekker)

Maar onze beugnetten moesten iedere week getaand worden; dan was het die (betreffende) dag 18 – 20 uur werken. Onze taanbaas Albert Hakvoort wist al een dag vantevoren wanneer we de netten kwamen tanen. Dus, 11:00 uur in de haven van Urk, alle netten los knopen, in de taanketels, de netten na getaand te zijn weer vastknopen en tegen 17:00 – 18:00 uur weer naar zee, de beug over boord maken, meestal binnen Urk bij Houtrib. Beug overboord, om 8 uur weer in de Urker haven. Eten, weer haring met koffie en roggebrood. Daarna naar de Willem Barendts, het zeemanshuis. Ik als jongste kon alleen maar biljarten, maar altijd met een Urker of een uit Spakenburg, want mijn 3 collega’s konden helemaal niet biljarten. Dus u begrijpt wel, achterom kregen we voor 10 cent per fles bier voor rekening van de baas in Harderwijk.
Een goede baas in Harderwijk. Altijd werken, maar… alle onkosten ook wat betreft onze levenswijze was voor rekening van de grote Baas, de Ketellapper. Ik was de jongste aan boord van de 4 personen, moest boven mijn werk ook voor de middagpot zorgen. Voor 4 personen 60 aardappelen met 30 ‑ 40 gebakken haringen met botersju van goeie boter margarine was er bij onze baas niet bij.

Juli 1915 Verdere belevenissen met de HK 90
Er waren toen in Harderwijk 4 of 5 Garnalenpellerijen, namelijk Jongejan uit Scheveningen met de HK 120, HK 94 , HK 96 en HK 147. De firma van Meer met de HK 90 waar ik knecht op was de HK 162, waar ook een zoon van van Meer baas of schipper op was, en de HK 116, bemand met Aart Foppen en Jan Karssen. De Garnalenpellerij van M. Bunte met de HK 158 en de HK 71 was er ook nog. Op een Dinsdagmorgen 6 uur de Harderwijker haven uit. Het was zeer slecht weer, Wind Z.Z.West, dus we konden en moesten de haven uit, want de lucht stond ernaar, dat de Wind zomaar Westelijken zou wat meestal ook gebeurt na 7 uur – en dan konden we de haven niet meer uitzeilen. De Harderwijker haven liep namelijk Noord West, dus, als de Wind van Z. West doordraaide naar West Noord West lagen we in de haven zonder kans om er die dag uit te komen.

Met grootzeil zonder …. nee, met grootzeil gereefd en met gereefde fok de haven uit. Alle kantoorschuiten hiervoor genoemd gingen er uit ook al was het geen weer, want gebeurde wat moest gebeuren, de volgende morgen moesten de garnalenpellerijen garnalen hebben. Dus, zeilen naar de Knar, het Eldorado van de broedplaats van de garnaal.
Toen we buiten de haven waren werd het zulk noodweer, we zeilden met grootzeil en Riffok [Willem twijfelt over de zeilvoering, hij kan zich blijkbaar niet meer voorstellen, dat ze het grootzeil niet gereefd hadden GLB] maar de botter maakte zoveel buitenboordwater, dat ik (de knecht) moeite had om het water er uit te houden. Alles in het vooronder lag overhoop; de laningen van de vloer dreven door het vooronder. Toen we op de Noordkant van de Knar voor anker gingen, was ons eerste werk alles opruimen in het vooronder, de kachel aan en eten koken (gestoofde paling). Om 1 uur ’s middags gegeten en een paar uur naar de kooi.

boten1Om 5 uur werd het weer wat beter, maar toen kwam de krachttoer aan. We lagen verankerd voor 50 vaam kabel, die we moesten intrekken. Dat was onmogelijk, maar mijn schipper wist er raad op: `We zeilen de kabel in’. Dat had ik nog nooit meegemaakt. We lagen natuurlijk met de kop op de wind, dus, het grootzeil moest bijgezet worden en eerst West over totdat de kabel aanstond, toen Noord over, toen weer West over. De kabel die door mij werd ingehaald was zeker 40 vaam; de laatste 10 vaam stond de kabel recht naar beneden.
Net toen we het anker gelicht hadden brak het zeilval. Zeil naar beneden, het was net boven de gaffel in het zeilvalblok afgeknepen. Ik moest met de schiemansplank de mast in om het zeilval weer in te scheren. Toen dat klaar was, weer het zeil op en weer de kabel inzeilen. Alle andere botters lagen nog voor anker; een uur er na lagen wij aan de kuil en waren bezig om de zo begeerde garnalen voor de Baas de volgende morgen aan de pellerij af te leveren. De Baas, die erg tevreden was over onze prestaties zei: `Goedzo, een visserman kent geen, dat kan niet. Er is nooit teveel wind, als je het maar naar waarde weet te benutten’
[Het is heel typerend, dat Willem onbewust schroomde het woordje vrees neer te schrijven! Ze kenden immers best vrees. Hun moed was, dat ze tóch gingen, ook al waren ze wel eens bang, GLB].

1915 Een beetje zomerbroei
Vrijdagmorgen, omstreeks 15 Augustus, garnalen gelost, schuit schoon gemaakt, naar huis koffie drinken, weer naar boord, maar er was helemaal geen wind. Het grootste deel van de vloot lag in de haven, maar het was blakstil, beslist geen wind, dus we konden niet uitvaren. Het was mooi weer, maar broeierig, vooral het land in was het onnatuurlijk heet. ’s Morgensom 11 uur gingen we met 6 knechten of liever opvarenden van de vloot van van Meer een glaasje Bier drinken bij Theunis Bruinrok, want er was er een jarig, misschien was ik het zelf wel…
Ik vergat nog om te vermelden, dat, ook al konden we wegens slecht weer of blak weer niet uitvaren, we altijd toch aan boord bleven eten. Het gebeurde heel vaak, dat we dit dan gezamenlijk deden. Na het eten even een dutje…, maar tegen 4 uur hoorden we op de plecht voetstappen van schoenen en onze Baas liep altijd op trijpen pantoffels, dus dat was de Baas: `Jongens, er is een briesje uit het Noorden’. Dus, de haven uit en zeilen naar de Knar om garnalen.