Oktober 1924
Op een Woensdag krimpende wind gingen we bewesten de Knar aan de Spieringnetten, veel regen en zeer slecht weer. De wind was Zuid West; toen het dag werd stond de lucht zoo slecht, met storm uit Zuid Westen. De almanak, die iedere dag geraadpleegd werd voor de watergetijden van eb en vloed, wees springvloed aan. Om plm. 12 uur springvloed. Het werd toen even stil en om plm. half elf, ja hoor daar kwam de springvloed. Een verloop van de Wind uit het Noord Westen. Ieder visser ‑ we waren daar met een groot gedeelte van de Harderwijker vloot, haalde de netten binnenboord en koerste naar Harderwijk, maar er was zooveel wind, dat de hele Zuiderzee een kokende massa was van Storm en Stoofwater. Enkelen konden de haven aan doen, maar doordat lucht en water niet van elkaar te onderscheiden waren van de vliegende storm was het de meesten onzer niet mogelijk de haven aan te doen, dus 40‑50 Meter buiten de haven voor anker, wachten op beter weer, althans zichtbaar weer, dat duurde tot ver na de middag. Kabel van het anker, of dreg, was niet met trekken in te halen, dus met een boei er op kabel los gooien en de haven aan doen. Nu was dat met N.Westerstorm niet moeilijk want de Harderwijker haven liep Z.O. naar binnen, dus N.West naar Zee.

boten3Maar in die storm gebeurde er nog een scheepsramp. Meerdere stoomschepen, onderweg meestal van Amsterdam naar de Ketel, vaarwater naar Keteldiep Kampen, Zwolle en Meppel, zijn door die storm overvallen. Een vrachtbootje van plm. 110 ton, met stukgoed, midden op de Zuiderzee zoo omstreeks waar nu nieuw Lelystad is gevestigd, kreeg zoveel water over, dat het met man en muis verging. Nou het was er ook weer naar. Gelukkig duurde die N.Westerstorm niet zoo lang, maat zoon diepgeladen stoomboot zonder Benige verschansing had te weinig weerstand, want ’t scheepje was nu eenmaal te onzeewaardig om de kop op de zee (op de wind) te leggen en dan was het er evengoed onder gegaan.
De vier bemanningsleden zijn allen jammerlijk verdronken; drie ervan zijn binnen enkele weken aangespoeld op de Oostelijke kusten, al leen de Kapitein bleef weg. In Juli van ’t volgende jaar, dus 8 maanden na het vergaan van de Nijverheid II (want zoo heette de Stoomboot) hebben wij op een morgen vlak bij de plaats waar de Nijverheid II was gezonken de Kapitein opgevist. Wij vermoedden, dat het lijk door onze sleepnetten is losgetrokken en zoo is boven komen drijven. In ieder geval mijn broer en ik, mijn broer met de HK 8 en ik met mijn botter HK 128, hebben het lijk in Harderwijk aangebracht.
Omdat er volgens berichtgeving geen lijken meer weg waren, hebben wij door middel van de Politie de Stoombootmaatschappij in kennis gesteld en die op hun beurt de vrouw van de Kapitein laten overkomen, en zij kende aan de Tricot kleren van de drenkeling haar man. Het tricot was nog goed bestand gebleven, maar het lichaam was zeer beschadigd en vergaan.

December 1925 Op de boom
De hele week gevist op spiering binnen Urk, bij de zgn. Staart van Urk. Hele week weinig wind en mistig. ’s Zaterdagmorgens half acht geen wind met alle spiering van de laatste 3 dagen nog in het bun. We moesten de spiering in Harderwijk hebben, want tot Maandag was natuurlijk niet goed, werd ze te oud. Wij visten met 4 broers met 4 Botters; omdat ik de jongste was nam ik van al die vier botters de vis over en moest zien in Harderwijk te komen. Op welke manier zonder wind? De enige manier om thuis te komen was: de Botter douwen met de lange boom van 26 voet op de voorplecht. Steeds maar weer duwen en Z.Z.W. voor op ’t kompas voor op het kooiluik, naar Harderwijk.
’s Morgens om 8 uur, laatst van December. Eerst met het getij mee, namelijk met het vloedtij tot 11 uur. Na 1 uur drong de eb in, dus duwen zonder kracht van de zeilen met de stroom tegen.
Een werk eigenlijk een opdracht die uitgevoerd moest worden. Mijn trouwe knecht Marten Kanssen en ik hebben het volbracht om van Urk naar Harderwijk te bomen of te douwen, zo je het noemen wilt. Om 11 uur ’s avonds bereikten wij, geholpen door de handmisthoorn, Harderwijk. De mensen van de visafslag waren nog in de afslag, omdat er nog meerdere visschers niet thuis waren.
Wij verkochten de spiering op de afslag voor een beslist hoge prijs, omdat er de laatste dag door de windstilte geen aanvoer was geweest. Maar mijn knecht en ik waren geradbraakt: een zware botter duwen van Urk naar Harderwijk van 8 uur v.m. tot 11 uur ’s avonds – 15 uur!
Als jonge kerel – ik was toen 28 jaar – had ik altijd door een devies, wat ik op mezelf toepaste: Willen is Kunnen. En als je moet, dan wil je wel.

Maart 1927 Wonderbare visvangst
Begin van de haringvangst. In Februari was er nog niet veel haring de Zuiderzee binnen gekomen. De haringprijs was zeer hoog, men betaalde 8 -10 gulden per tal (een tal is 50 worp of 200 stuks), maar de vangst was zeer gering. Tot op een Woensdag met Zuidwester storm de gehele vloot binnen lag door het slechte weer. Vrijdagsmorgens was de storm wat minder en de vloot, zo’n 120 botters, voer uit.
Zoals altijd ging ieder zijn eigen koers. De meesten gingen binnen de Knar Zuid over, richting Nijkerk, anderen zeilden West over, richting Marken, Noordpunt van de Knar. Wij met 2 span, dus 4 botters (3 met de broers van mij), behoorden bij diegenen, die Westkoers zeilden. Het weer was weer eerder storm dan mooie weer, maar aan de netten verneem je dat niet zo.
De hele dag aan de netten. ’s Middags de beug ingehaald en of het nu door de storm gekomen was, maar er was meer haring als 3 dagen eerder. Per botter 2 tal ongeveer, dus de vangst was behoorlijk beter en voor een prijs van f 7,10 per tal, dus lonend.

’s Zaterdags Noord Westen wind; konden de haven niet makkelijk uit komen. Het was ’s morgens al 10 uur voor we aan de netten gingen. We kwamen lang niet waar we wilden zijn, want het was Zaterdag en we moesten ’s avonds voor 6 uur Thuis zijn om de haring die we gevangen hadden, veel of weinig, te lossen. De vangst was gering, maar we waren ook niet ver genoeg gegaan, omdat de wind te Noord Westelijk was en we de haven moesten uit trekken, want er was toen nog niet één botter die een motor had.
’s Zondagsnachts om 12 uur naar boord om te varen. De wind was West, precies om de haven uit te zeilen, maar door buien in het Noord Westen stond de lucht naar een meer Noord Westelijke wind. Wij vieren, mijn 3 broers en ik, waren het eerste de haven uit gezeild, maar net buiten de havenhoofden kregen we een Noord Westelijke bui, die de oorzaak was, dat de rest van de Harderwijker vloot de haven niet kon uitzeilen, wat voor de meesten een paar uur vertraging betekende. Maar wij waren buiten.
We zeilden met een flinke West Noord Westen wind Noord voor, tot waar nu Lelystad geprojecteerd is, toen gingen we over stag. Zuid West koers. Inmiddels was het half 5 in de morgen toen we buiten de Knar de haringsleepnetten buiten boord deden. Dus, tegen 5 uur Maandagmorgen begonnen we te vissen.

Na verloop van 1 1/2 uur haalden we het proefnet binnen boord, het zogenaamde kopnet. Vol verrassing, 100 haringen in het kopnet. Dat was iets wat nog nooit gebeurd was – ’s Zaterdags nog maar enkele haringen in zee, voorzover we wisten, en nu op Maandagmorgen zoveel haring. We sleepten onze netten over de Knar, want de Knar is de broedplaats van de haring. ’s Morgens om 9 uur, toen we de Knar in de gehele lengte hadden afgevist, haalden we onze netten aan boord …Wat een haring… ontzettend, een wonder.
Een haringkoper uit Huizen, een gewone botter, kocht op Zee onze haring. Niet wetende dat we zoveel haring hadden, kocht hij ze van ons voor f 7,75 per tal. Toen we aan het lossen waren in volle zee, streek hij de kopersvlag; een bewijs, dat hij voor f7,75 niet meer bij wilde kopen.

Met vier botters 79 tal haring voor fl 7,75 per tal. ’s Maandagsmorgens vóór 11 uur per botter plm. 140 gulden verdiend, dat was volgens oude vissers nog nooit gebeurd, met sleepnetten in één trek voor zo’n bedrag. U begrijpt, dat de prijs die week snel ging minderen, maar wat typerend was, was dat wij alleen met die 4 botters juist in die grote school haring onze netten overboord hadden gezet.
De haring kwam dat voorjaar zo overvloedig binnen, dat er waar je ook viste, haring voldoende was in de Zuiderzee. Natuurlijk is er altijd een verschil waar je vist. Met veel wind uit Westelijke of Oostelijke richting begeeft de haring zich niet in erg troebel water (troebel water is dat water, wat door de aanhoudende storm modderig wordt), want dan schiet de haring het Blanke water in op veel diepere plaatsen. Maar het gebeurde ook dat de haring zo kort onder de Harderwijker kust zat, dat ze bijna gevangen werd door de zgn. walvissers op een diepte van 1 Meter en minder.

Maar de Knar met zijn scherpe bodem was de paaiplaats van de haring. Maar niet alleen van de haring en de bot, ook van de garnaal. Het was een broedplaats van enorme hoeveelheden garnalen, onnoemelijk veel, juist op de Knar, die ondiepe plaats, 7 – 8 K.Meter buiten Harderwijk, in zijn ligging N. West, ruim 2 KM lang, op de breedste plaats ruim 1 KM breed. In de maanden Juni tot en met October visten er op de Knar 5 dagen in de week zeker zo’n 80 – 100 botters om garnalen voor de vismeelfabriek van Gebr. den Herder te Harderwijk.