Januari 1916 De Watersnood
Wat een storm. Hoewel er geen Harderwijker vissers buiten de haven waren, was het toch op die januari dag vreselijk weer. A1 twee dagen voor de ramp was de Wind West met storm, het water was zoo hoog opgelopen en het bleef maar stormen. Woensdagavond tegen 10 uur schoot de wind uit naar het Noord-Noord Westen (een Noorderverloop). Zoveel wind, orkaanstorm, hadden wij en vele anderen nooit meegemaakt.

Om half één ’s nachts springtij, hoog water met 6 uur vloed – met springvloed treedt de eb niet in. Alle botters sloegen hun meertouwen van de meerpalen af omdat het water 4 – 5 meter boven N.A.P. kwam, misschien nog hoger, met vliegend stormweer. De meeste botters gingen op drift, althans diegenen die voor in de haven lagen kwamen op de kade terecht, in de huizen. De bewoners van de havendam zagen hoe de botters van de Meerpalen lossloegen en in hun huizen terecht kwamen. Een vreselijke nacht.
Wat een ravage! Heel veel averij aan schepen en kaden, de Zeemuur op diverse plaatsen stuk geslagen. Bijna half Harderwijk onder water, Stationslaan, Hierdenseweg, alle tuintjes om Harderwijk, waar tuinhuisjes stonden, bewoond door Belgische gezinnen (’t was mobilisatie ‘ 14 18, Belgen waren hier geïnterneerd). Zij werden door ons vissers uit hun benarde positie naar hogere gedeelten gebracht.

boten2Benoorden Harderwijk lag de volgende morgen een vrachtschip voor anker en men kon van de wal af zien dat er mensen in de mast zaten, terwijl het schip was gezonken. Een twintigtal vissers probeerden een botter gereed te maken om de schipbreukelingen te redden. Met de HK 90 ging men over de pier (zo hoog was het water) naar zee om te redden. En het is ze ook gelukt; de mensen zijn behouden in Harderwijk aan land gebracht.
Dit gebeurde Januari 1916, ’t was een Orkaan-storm.

1917 Op het droge
In 1916 was ik weer bij mijn vader aan boord, maar op 2 februari 1917 moest ik naar Militaire dienst, ’t was mobilisatie 1914 – 1918. Afgericht en naar het Veldleger te Vught bij ’s Hertogenbosch. Weinig dienst doen, maar wel veel lopen, alles te voet.In 1916 was ik weer bij mijn vader aan boord, maar op 2 februari 1917 moest ik naar Militaire dienst, ’t was mobilisatie 1914 – 1918. Afgericht en naar het Veldleger te Vught bij ’s Hertogenbosch. Weinig dienst doen, maar wel veel lopen, alles te voet.

25 juli 1918 Inpoldering dreigt
25 Juli 1918, de Wet, de z.g. n. Zuiderzeesteunwet in de 2e Kamer der Staten Generaal aangenomen. Omdat ik vanaf mijn jeugd dié politieke dingen volgde, die mij interesseerden, kon ik door overleveringen een paar jaar later de handelingen der 2e Kamer volgen, hoe daar over ons vissersvolk werd gedacht en gesproken. Er was niet een Kamerlid, behalve dan de heer Duymaer van Twist, die ook maar een goed woord voor die nijvere bevolking over had.
Er stond in die handelingen der 2e Kamer, dat dit vissersvolk eigenlijk maar bestond uit paupers en armlastigen, alleen één lichtpuntje was dan nog, dat men prima zeevolk leverde voor de Koninklijke Marine en de Koopvaardij.

Al met al, wat was er het gevolg van? Er kwam een Zuiderzeesteunwet zonder schadevergoeding voor bedrijf of verlies van materialen. Belanghebbenden die onder deze Zuiderzeesteunwet vielen waren zij, die op 25 Juli 1918 hun hoofdbestaan uit de visserij hadden; dit gold natuurlijk ook voor de ,belanghebbende nevenbedrijven.
De Zuiderzeesteunwet. Steun!! Voor gezin 10 gulden voor man en vrouw, 1 gulden voor ieder kind. Zij die in een eigen huisje woonden moesten van dit bedrag nog 1 gulden missen.
Deze wet ging eigenlijk pas in werking na 1932/1933, want vanaf 1917 tot en met 1932 was het Zuiderzeevissersbedrijf steeds in stijgende lijn. 1918 was een buitengewoon jaar.Wat was er een vis in die oude binnenzee die Zuiderzee heette. De jaren 1918 tot en met 1932 gaven ongekende visvangsten, niemand had tijd aan de afsluiting en drooglegging te denken. Men schafte wel geen nieuwe botters aan, maar de activiteit van die grote, nijvere vissersbevolking werd er niet door aangetast, hoewel zich toen al enkele visserszoons aan boord gingen bekwamen om Commies of politieagent te worden. Heel veel jongens van 18 jaar en ouder hadden dan ook onder het visschen door hun diploma hiervoor gehaald.

1919 Belangrijke stappen
Op 8 Januari 1919 trouwde ik op 21 jarige leeftijd; mijn vrouw had diezelfde leeftijd [Dit was mevrouw Aaltje Johanna Foppen-Petersen (18971972)] . Vanaf 19 maart 1919 voer ik als knecht bij mijn vader aan boord, tot mijn moeder mij in 1920 aanraadde – met de Woorden `een kleine baas is beter dan een grote knecht’ – begin voor je zelf.

kwitantieOp 1 Augustus 1920 kocht ik de HK 128 voor 1500 gulden, waarmee ik begon voor eigen rekening, zonder geld: alles geleend, een deel van mijn ouders en een groot deel van een gegoede visserman (want die waren er ook wel). Zo was het begin. De botter HK 128 die ik kocht, was van een oude visser, die er mee ophield door zijn ouderdom, dus eigenlijk had het materiaal dringend vernieuwing nodig, behalve dan de botter die in goede staat was. Een hele opgaaf, alles op schuld, f 1500,- geen kleinigheid. Een opkomend gezin en aanschaffing van nieuw viswant, maar alle twee, mijn vrouw en ik zelf, allebei 23 jaar: doorzetten. Mijn moeder zei: `Willem, waar een wil is, is een weg’. Nou, de werklust en de wil waren er ruimschoots. Het was varen en vissen, ’t is waar, onder de meest ongunstige omstandigheden naar zee. Op mijn onderdeurtje van het vooronder had ik laten schilderen:

Geef nooit de moed verloren
Hoe of ’t ook tegen loopt,
Je best gedaan in ’t leven
Verliest noch moed noch hoop.

Dus, doorgaan. Van het begin in 1920 tot 1925 ging het steeds beter. Het was steeds varen en beter verdienen, wel geen overmatige winst, maar goed de kost verdiend voor een gezin van zes personen

1922 In het bestuur
We hadden hier een Zuiderzeevisscherij Vereniging `Onze Toekomst’, opgericht in 1909, met 180 leden; ook nevenbedrijven konden er lid van zijn. Bij de wisseling van bestuur van ‘Onze Toekomst’ werd ik gekozen als Penningmeester van de Visscherijvereniging. Op zichzelf was dit in het begin een gewone contributiezaak, van kwitanties schrijven en rekeningen die er waren uitbetalen. Maar nog nauwelijks was mijn werk begonnen of het begin van de Zuiderzeesteunwet begon te werken.
Foei, foei, wat een wet, wat een beroerde wet en de uitvoering ervan was nog beroerder. Wij, meerdere mensen van het bestuur van onze visscherijvereniging kwamen hier voor te staan. Het was iedere Zaterdag: dan weer die met een klacht, dan weer iemand om leergeld voor kinderen van belanghebbenden. Als we ’s Zaterdags thuis waren gebeurde het niet zelden, ja bij tijden heel vaak, dan moesten we met klachten en om inlichtingen naar Rokin 149 in Amsterdam – Uitvoering Zuiderzeesteunwet van 25 juli 1918.
Maar het vissen ging, niettegenstaande de vorderingen die men maakte tussen Friesland en Wieringen, gewoon door. Het vissen werd zelfs beter, ook wel door het vervoer per auto, wat voorheen met hondekar of paard en wagen moest gebeuren. Na 1926 – 1927 reed men al ’s morgens om 7 uur naar Arnhem, Nijmegen, Utrecht met verse Vis weg, want de visafslag begon ’s morgens om 4 uur te veilen. Dus altijd nachtwerk vissen op welke zee dan ook, althans met sleepwant, gaat dag en nacht door.

Het leven aan boord
Zondagssnachts om 12 uur de kostmand op de schouder; de deur deed moeder de vrouw achter je op slot en vader ging naar zee. De koksmand, alleen bekend bij de vissers, daar zat alle proviand in die men voor een week nodig had, d.w.z. Roggebrood, suiker, zout, peper, azijn, thee, spek, boter -alles wat een huisvrouw nodig heeft ineen gezin ging mee naar boord in de koksmand. Maar ’s Zaterdags was alle andere proviand aan boord gebracht, zoals Petroleum, aardappelen, groenten, kolen voor de kachel en turf en meest ook nog wat viswant. Want de kooie, die eigenlijk bedoeld was om in te slapen, werd op Zee nooit gebruikt als alleen voor reserve viswant (Slapen deed men op een stroozak naast de kachel).
Het waren bij ons altijd sleepnetten, vastgebonden aan de botter en die botter trok voor de zeilen het net door het water over de bodem van de Zuiderzee. Als de botter met de sleepnetten aan de beug lag, behoefde niet gestuurd te worden. De netten waren door een 30 à 35 vaam touwwerk dusdanig aan de botter bevestigd, dat de botter zelf het werk deed. Natuurlijk, hoe meer wind hoe minder zeilen je nodig had, met minder wind meer zeilen. Moest er na verloop van 3 of 4 uur gehaald worden (soms ’s zomers ieder 1 of I 1/z uur), dan moesten de zeilen neer, want netten inhalen gebeurt altijd met de zeilen geborgen.

Nadat dit inhalen van de netten met een kwartier gebeurd was, ging men weer eerst even zeilen, omdat na iedere trek weer opgezeild moest worden. Want vissen gaat voor de wind, althans met sleepnetten, wat bij een dwarskuil anders was, die viste meer dwars zeilende.
Overdag als de netten overboord gezet waren en men viste, was het werk voor de knecht eten koken en koffie maken. Dit eten klaar maken was trouwens heel gemakkelijk, want het eten zonder vis was altijd Capucijners of Bruine bonen met spek en worst en natuurlijk 1 of 2 maal per week pannekoek met een plak spek, met stroop. De schipper had zijn boet- en breiwerk, wat ’s zomers niet zo erg vlug ging, want dan moest er te vaak gehaald worden om de vis levend in de bun te krijgen. Toen ik pas mee naar zee ging moesten alle netten met de hand gebreid worden. Op 6 – 7 jarige leeftijd kon ik breien als een volslagen knecht; moest per avond ’s winters als taak drie naalden met visserskatoen leegblies voor ik naar bed moest. Maar de meeste winters breide mijn vader een nieuwe dwarskuil met aatje en enkel. Een aatje is het heel nauwe deel van een dwarskuil, waar alle vis in terecht komt en het enkel zit bevestigd achter de kuil in het aatje. Als nu de zeilen van de botter gestreken zijn valt het enkel dicht omdat er dan niet meer aan de kuil getrokken wordt. De vis wil wel terug, maar weet de weg niet meer terug, want door het dichtvallen van het enkel is terug niet meer mogelijk.

Aan het achtereind van de kuil zit het dichtgeknoopte aatje met daaraan een boei. Dus, je schudt alles wat er in zit naar achteren in het aatje. De boei wordt opgepikt en als de vangst in één keer binnen getrokken kan worden gebeurt dit. Zit er teveel in, wordt de beugel genomen en wordt er wat uitgeschept. Als dit allemaal gebeurd is, kuilhout binnen halen en de botter overstag; en de kuil wordt over de andere kant uitgezet, net zoals ik U dit vertel.