Al was dan het vissen een zeer aantrekkelijk vak, ’t was niet helemaal zonder gevaarlijke momenten. Ze werden gauw vergeten, maar enkele waren er bij met dodelijke afloop door verdrinking of zwaar lichamelijk letsel.

Januari 1909 Een dag van 36 uur
Ofschoon die datum nog op school, herinner ik mij nog dat – het was Winter – de meeste vissers gingen spieringvangen op het ijs. Soms met hele grote groepen tegelijk; ze gingen wel niet allemaal dezelfde koers, maar meestal ging men richting Elburg, Kampen.
Een 25 Harderwijker vissers met ongeveer ook zoveel Elburgers visten om spiering buiten Elburg. Nu was er een gleuf in het ijs, waar men om wat verder de zee op te kunnen komen, ’s middags tegen donker over ging. Dus stond men eigenlijk op een groot ijsveld, waar de kans in zat, dat met ebtij het ijs kon afzetten. Toen men merkte (’t was al nacht geworden), dat het ijs afzette, had men al gauw in de gaten, dat men van land afdreef. Wat een toestand, een 40 à 50 menschen op het ijs dreven af richting Urk.
Er is toen het bekend werd direct alarm gemaakt, maar het duurde natuurlijk tot laat in de volgende middag voor de Kamper stoomboot Jhr. Altingh von Geusau [van de lijndienst Kampen-Urk-Enkhuizen, GLB] de afgedreven vissers uit hun benarde positie kon verlossen. Niet een is er verongelukt, maar wel hebben ze zo’n 36 uur een beproefde lange koude dag meegemaakt.
Vanaf die tijd werd er een visserijvereniging opgericht, welke nog bestaat. Het was de Visserijvereniging ‘Onze Toekomst’, Koninklijk goedgekeurd op 10 Maart 1909. Vele Nederlanders hebben hier aan meegewerkt, wel het meest Z.K. Hoogheid Prins Hendrik.
Dergelijke afdrijvingen op het ijs hebben zich in mijn tijd niet meer voorgedaan. Wel hebben de Reddingsmaterialen veel bij gedragen, tot voor enkele jaren geleden, bij redding en binnenhalen van vissersbotters, die op een of andere manier in moeilijkheden waren geraakt.

31 October 1910 Van boven gekomen
Zaterdag zooals gewoonlijk, hoewel het najaar werd, waren toch de knechts van de vissers aan het schiemannen (schiemannen is teren en zo de laatste keer voor de winter inviel, want dan moest de botter wachten tot het weer voorjaar werd). Voor in de haven lagen de botters gemeerd aan de `lange palen’, zoo heette daar de haven; ’t was het oude havenhoofd van voor 1895.
Bij dat schiemannen was vooral ook de mast begrepen. Welnu, de knecht van de HK 7 liet zich in de mast hijsen om de mast een beurt te geven met harpuis. De knecht laat zich dan zoover ophijsen tot beneden de hommel van de mast; verder kan hij niet gehesen worden omdat de Blokken net boven de hommel hangen. Maar om net beneden de wimpel te komen – wat nog ongeveer 7 voet is van hommel tot wimpel – moet hij uit de schiemansplank en op de hanepoten staan van giek en grootzeil om boven aan de wimpel te komen.
Wat nog nooit gebeurd was gebeurde, een groot ongeluk: Mijnderd Foppen, zoon van de Eigenaar van de HK 7, greep zich aan de top van de mast om zodoende zijn werk te doen; de top var. de mast brak af en Mijnderd Foppen viel naar beneden van een hoogte van plm. 47 voet. Vreeselijk ongeval, de gehele vloot was onder de indruk, omdat per jaar iedere vissersknecht datzelfde in de mast moest doen. Die Mijnderd Foppen is niet meer bij kennis geweest, is Dinsdag na die Zaterdag overleden. Hij was een neef van mij, wel wat ouder want ik was toen 13 jaar; zijn vader was een oude oom van mij, oudste broer van mijn vader. Mijnderd Foppen was niet getrouwd.

De ouders van Mijnderd Foppen zijn zeer teneergeslagen geworden door dit ongeval, want het waren toen al mensen van achter in de zestig jaar, dus hun kostwinner waren ze kwijt. Misschien 8 à 9 maanden na het ongeval met Mijnderd Foppen overleed een oudere broer van Mijnderd plotseling aan typhus koorts, een man van 45 jaar met een groot gezin. Dus waren mijn oom en tante binnen een jaar twee zoons kwijt op 72 jarige leeftijd.
Nog een paar jaar na het ongeluk hebben twee knechten op de botter HK 7 gevaren en toen is het spul verkocht. De schipper die het scheepje kocht was mijn eerste baas waar ik als volslagen knecht aan boord kwam. Op diezelfde HK 7 uit wiens mast Mijnderd Foppen viel heb ik ik was toen ruim 14 jaar – mijn zeedebuut gemaakt met zeer slecht weer boven de lager wal van Kamperzand…

1913 Windhoos en rukwind
boten1Zoo gebeurde het in 1913 met Broeierig weer, onweer en windhozen aan de lucht, dat de HK 80 door een windhoos werd omgekwakt. Zijn maat de HK 118 op ongeveer 100 Meter afstand, merkte meteen dat de HK 80 omsloeg door een windhoos. Gelukkig werden de mensen van de HK 80 op ’t nippertje gered. Volgende dag een groot deel van de Harderwijker vloot naar de plek (waar nu ongeveer Lelystad ligt) om de HK 80 te bergen, wat wonderwel gelukt is, want de Zee is daar behoorlijk diep, plm. 6-7 meter plus de klei, waar de HK 80 toen al in was weggezakt.
Nog meerdere ongevalen deden zich voor in 1925, toen op een morgen in Juli de HK 34 van H. Luitjes naar huis toe zeilde om te lossen aan de afslag. Even benoorden Hoophuizen, tusschen Harderwij k en Elburg, met een rukwind ging de HK 34 onderste boven, plat op ’t water. Luitjes en zijn zoon kropen op de zijkant van de botter en werden er door hun maat de HK 92 afgehaald, maar de botter zat in de grond. Het was gelukkig ondiep water, zoodat na de zeilen er afgehaald te hebben – de vis uit de Bun was natuurlijk verdwenen – kwam de HK 92 met vier man aan boord ’s morgens om 5 uur in de haven van Harderwijk aan.

Alle visschers, die in de haven lagen om te lossen, bedachten zich geen oogenblik; om 9 uur gingen er een twintigtal botters naar de HK 34 om te bergen. Alle materialen van onze Visscherijver. Onze Toekomst werden meegenomen; gewapend met emmers en draden om de HK 34 leeg te pompen. De HK 34 was niet lek, maar de bunnen, die in verbinding staan met de onderkant van de botter, moesten we met een zeil afdekken, anders hielp het pompen niet. Als bestuurslid van de Visserijver. was het schrijver dezes, die de leiding had.
Met 20 – 25 jonge kerels in de botter, tot je borst in het water in de gezonken botter, met aanhef van een voorsjouwer, een oude visser die maar riep: `Jongens pompen, we winnen, houvast, nog even, nog even je weet wel, toe maar jongens, hou vast, pompen..’. Na 3 kwartier, ja hoor, de bunnen kwamen boven, gaven geen water meer, toen was het nog een kwestie van een Uur. Maar in die 8 of 9 uur zat toen al het vooronder vol met modder en alles lag overhoop. Maar om kort te gaan, om 2 uur ’s middags, na de HK 34 op sleeptouw te hebben genomen kwamen we in Harderwijk aan. Behoorlijk goed afgelopen, tenminste, de botter op de helling na laten kijken en volgende week maandag ging Luitjes weer naar zee.

2 Mei 1919 Overvaren met haringvissen
De haringvangst werd door ieder visser vanaf Februari tot Mei uitgevoerd, omdat er dan geen andere vis was. Na Mei kwam er dan weer bot, garnalen, ansjovis, schol en heel veel garnalen. Maar op die bewuste nacht van 1 op 2 mei gebeurde er in de Stoombootkoers van Keteldiep naar Amsterdam een vreselijk ongeluk met een van de Harderwijker vissers. De HK 67 van Kees Bruinrok werd door de Meppelse boot overvaren en zonder dat de Stoomboot zich er van bewust was wat er gebeurd was of wat er gebeurde. Hij voer door, maar de HK 67 werd gewoonweg overvaren, zonk en vader en zoon Bruinrok vonden hun graf in de golven. Dit gebeurde van Donderdag op Vrijdag omstreeks twee uur in de nacht.
Toen wij vissers de maandag er na de HK 67 gingen bergen, haalden de bergers in de Harderwijker haven Vader en Zoon met elkaar in de armen uit het vooronder vandaan. Het scheepje HK 67, dat zeer gehavend was, was niet van de allergrootste schuiten. ’t Is naderhand ook weer hersteld maar 2 mensen, vader en zoon, verloren hierbij het leven en het hele gezin van Bruinrok, moeder met 2 dochters, bennen het verlies nooit meer te boven gekomen. Zoo weinig had de Meppelse boot van de aanvaring vernomen, pas in de Oranjesluizen bij Amsterdam zagen ze een stuk zeil van de HK 67 aan de voorsteven hangen. Zo ging er geen jaar voorbij of er gebeurde iets wat de moeite waard zou zijn om op te schrijven.

Over pompen gesproken
Herinneringen van mijn oom Willem Foppen Goossenszoon, geb. 7 November 1841. Hij was de oudste broer van mijn vader; ik ben door mijn geboorte van een vader, die ook Goossen heette dus een regelrechte naamgenoot van die oom. Hij overleed op bijna 87 jarige leeftijd in November 1928. Hij wist te vertellen van een Noord Wester Storm op de reede van Harderwijk anno 1868 – 1870, de datum wist mijn oom niet meer precies.
Mijn oom Willem dan vaarde met zijn vader op de grootste botter van Harderwijk. Het was zomer; ze hadden 3 of 4 dagen gevist met de botsleepnetten en moesten Donderdagavond na 6 uur de bot lossen aan de voerlui in de Botwellen, de wellen (grasland) bij de Bruggepoort. Het was zeer slecht weer, een verstopte lucht van regen en wind Zuid Zuid.
Omdat Harderwijk geen voldoende haven had (nieuwe haven is pas aangelegd in 1895, vroeger was het havenhoofd waar nu het gebouw staat van de Holland – Veluwelijn en de Rondvaartboten), ging de HK 7 voor anker, ’s morgensom 10 – 11 uur. Iedere visser had zijn eigen afhaler, die met een boot de mensen afhaalde en ook weer aan boord moest brengen. Mijn Grootvader werd afgehaald met de bedoeling tegen 4 of 5 uur ’s middags weer naar boord te worden gebracht om de bot te lossen.

Maar de storm zette door en’s middags na 12 uur, half één, kwam er een Noorder Verloop met springtij, ook wel genoemd springvloed. Een vreselijke orkaan uit Noord Noord West; het water, regelrecht uit de Oceaan, loopt dan in zeer korte tijd wel 4 – 5 meter op. Dat, er was geen sprake van voor mijn Opa om aan boord te komen. Meerdere schuitjes, die ook op de rede lagen, kwamen door het vreselijke weer tegen de oude Zeemuur – welke er gedeeltelijk nog is – terecht; de mensen waren meteen schipper af. Wat een ramp! Maar mijn Oom was altijd nog aan boord van de HK 7. En al was door de stoofwind de botter zowat niet te zien, hij was niet van zijn ankers geslagen, maar wel door de kordaatheid van mijn Oom blijven liggen. Hij heeft het klaargespeeld om de tweede dreg (vierarmig anker) uit te zetten in het andere kluisgat naast de voorsteven. De meeste schuiten waren losgeslagen, kwamen op de wal terecht, natuurlijk met veel averij.
De volgende morgen was de wind wat gaan liggen. Toen mijn Grootvader aan boord kwam lag mijn Oom, afgemat van alle doorstane moeilijkheden met zijn laarzen aan in het vooronder, zonder kachel, met een Kluiffok over hem heen. Want hij had vanaf het opsteken van de geweldige storm 6 – 7 uur moeten pompen. Met een Eusemmer (is een houten emmer met 2 gaten er in voor handvaten) had hij het Buiswater wat over de kop van de botter heensloeg uit moeten pompen. Hij was natuurlijk al die tijd kletsnat geweest.