1933 De Genadeslag
De nog aanwezige vissers, en dat waren altijd nog wel 80 – 90 Botters, gingen gewoon door. Tot September van dat jaar 1933. Er was niets meer te vangen, er kon geen vis van buiten af meer binnen komen. Zondagnacht 14 September naar zee om 12 uur, gevist zoals gewoonlijk, maar niets gevangen. Dinsdagmiddag 3 uur naar huis. We hadden toen ’t een met ’t ander een pond of 10 aal, een half mandje garnalen en wat nest (klein goed, is eendenvoer). Totale besomming 9 gulden: knecht 3 gulden, kost en brand aan boord 4 gulden, dus 2 gulden voor de botter en de schipper… Hopeloze toestand,  ten einde raad, maar wat te doen? Geen doorzicht op iets anders.

’s Middags 6 uur stond ik te turen aan de haven, niet wetende of ik wel of niet naar zee zou gaan. Totdat ik een Urker vissersboot volgeladen met allerlei soorten kool, uien, bieten, peren enz. enz. de Harderwijker haven zag binnen varen. Ik dacht: `Is dat nou nodig, dat er een schuit met groenten de haven binnen komt?’ (Hij deed dit trouwens al jaren).
Wat te doen? Zonder mij verder te bedenken had ik mijn plan gemaakt: `Dat kan ik ook doen’. Het was voor mij een geringe kans dat het slagen zou, maar voortvarend van geest was ik besloten het te proberen.

EdamTekbMaar hoe? Eerst naar huis naar mijn vrouw. Ik zei wat ik van plan was. Hoewel ze het niet afraadde, waren haar bezwaren natuurlijk, als een man als jij morgen met een schuit kool etc. thuis komt, waar laat je ze?
Maar mijn besluit was genomen, ik zou wat proberen buiten het vissen om. Vissen was afgelopen. de afsluitdijk gereed. Onze vis, waar de eeuwen door op gerekend was om de Zuiderzee binnen te trekken, werd tegengehouden door een machtige dijk. En wat het ergste was, de toestand wás financieel van dien aard, omdat er een Zuiderzeesteunwet was en geen schadeloosstellingswet. De noodtoestand onder de vissersbevolking was groot.
Er was wel beloofd door den Haag, waar men die Zuiderzeesteunwet in elkaar gestoofd had, dat er aan dit grote Nationale werk geen smet mocht kleven, maar o wee, men moest dit maar aan den lijve ondervinden. Er werd armoe geleden. de steun van 10 gulden voor man en vrouw en 1 gulden per week voor ieder kind, was geheel onvoldoende.
Maar zoals gezegd, ik ging met mijn knecht (Johan) naar Broekenhaven in de Streek, het koolland bij uitnemendheid. ’s Avondsom 10 uur bij ons de haven uit, ’t was op een Dinsdagavond; ’s Woensdagsmorgens om 3 uur meerden we onze botter in het haventje van Broekenhaven in Noord Holland.
Wij hadden 200 gulden op de postspaarbank, en die had ik eraf gehaald. Zo ging ik naar de Veiling Bovenkarspel met 200 gulden in mijn zak. De veiling begon om 8 uur. Ik had een Commissionair opgezocht, die voor mij kocht. Alles was goedkoop. Om 3 uur ’s middags waren we geladen, 400 stuks witte kool, 300 Bloemkolen, rode savoyekool, uien, bieten en wat aardappelen, samen voor een bedrag van… 80 gulden.

’s Avonds om een uur of zeven; half acht kwamen we thuis en de eerste vraag was natuurlijk: `Wat heb je daar allemaal meegebracht?’. Nou ja, ten eerste Witte kool voor Zuurkool; omdat we die zelf vroeger sneden en inmaakten in een groot vat, hadden we die voor de inkoopsprijs. Maar verder, nou dat was niet gemakkelijk. We moesten verkopen. Ik had geen handkar of vervoermiddel, dus die moest gehuurd worden.
Nog diezelfde avond om 9 uur huurde ik voor 1 gulden per dag een handkar van de Weduwe C. Bruinrok, een buurvrouw die in de vishandel zat. Ze vroeg me natuurlijk, waar ik die kar voor nodig had. Ik vertelde dit. Ze zei: `Dus je hebt ook Witte kool? Breng ons morgen maar 20 van de grote witte kolen van 10 ‑ 11 pond per stuk’. Ziedaar, de eerste dag, mijn eerste klant.
Maar ja, we hadden een hele vracht, dus moest er uitgevent oorden. Alles per handkar, want klanten had ik niet. Het ging niet zo erg vlot, maar alle begin is moeilijk en er kwamen ook al venters van buiten Harderwijk. Al.was de winst dan eigenlijk veel te gering, Vrijdagsavonds om 6 uur was ik alles kwijt.

Dus wat te doen? Weer naar Broekenhaven. ’s Avonds na 10 uur N.N.W. koers Broekenhaven met mijn snelle botter. Binnen 3’/z uur lagen we weer in dat haventje bij Enkhuizen.
Die Zaterdag de 2e reis. Het werd slecht weer, wind Z.Z.O. We hadden de botter helemaal volgeladen, maar we haden geen motorische kracht, dus moest alles voor de zeilen gebeuren. We konden Zaterdagsmiddags niet weg, dus dat werd Zondag. Dat was me zolang ik Zuiderzeevissen was geweest nooit gebeurd, maar we moesten naar huis, al thans voor de bloemkool, die we aan boord hadden. Zaterdagnacht om 3 uur kwam de maan er door en met een wat Westelijke wind gingen we weg. Met veel tegenwind en los weer kwamen we Zondagmiddag om half twee in de haven van Harderwijk aan met een vracht groenten, een botter vol.
Het was Zondagswerk, maar het kon niet anders. Mijn nieuwe onderneming eiste een geheel andere levenswijze als mijn gehele Zuiderzeevissersleven, wat ik mezelf moest aanleren. Hoe dan ook, Commentaar genoeg van de bekende mensen, van allerlei slag… vrnl. om de handel die ik aan boord had. In het geheel niet rekening houdende met het feit, dat ik door de drooglegging brodeloos gemaakt was en noodgedwongen dit moest doen (en ik wist nog helemaal niet of ik er mee kon doorgaan), was ik nu zomaar koopman geworden en ontzag zelfs de Zondag niet – zo praatte men.

1933 Een ander bestaan
Het was winter 1933 – de verse groenten raakten op en de zee vroor dicht; wat nu gedaan? Intussen had ik naast mijn enkele kleine afnemers, meest particulieren en kleine venters, een kleine omzet opgebouwd van mensen die op mij rekenden. Dus moest ik handel hebben. Varen was niet mogelijk door de winter, dus een auto huren om groente etc. te halen. Eenmaal per week naar Broek op Langendijk of Obdam naar de veiling. Veiling begon om 11 uur, gingen we met een auto van 3 ton een vrachtje halen. Omdat ik genoodzaakt was dit te doen was het eigenlijk meer een opoffering met hoegenaamd geen winst. Autohuur en dag van huis met chauffeur, maar ik had verplichtingen aan enkele afnemers.
Ik was al van plan er mee te eindigen, maar er gebeurde iets, waar men mij voor nodig meende te hebben en ik zelf had er ook wel idee in. Op aandringen van enkele Vishandelaren werd mij gevraagd – omdat er voorjaar 1934 toch geen groente meer was – om mijn botter aan hun te verhuren, om de haring, die er na de afsluiting van de Zuiderzee in de Waddenzee te vangen was, voor hun van Harlingen of Wieringen te halen.
Ik had daar voor nodig een motor in mijn botter en een nieuw zeil. Want zeilende van Harlingen of Wieringen met een botter naar Harderwijk kan men wel doen, maar dan moeten de spullen goed zijn.

Half Februari 1934 – een oude 6 cylinder automotor (een Studebaker) werd in mijn botter geplaatst. Het was een omgebouwde met 2 tanks, één voor Benzine, waar de motor mee aangeslagen werd (en afgezet) en één voor Petroleum. Als na verloop van 15 minuten de motor warm was: Petroleumkraan los, Benzinekraan dicht en zo liep de motor op Petroleum door dat het een Lieve lust was. Benzine kostte toen 18 cent per liter, blanke Petroleum f 2,75 per 100 liter. Wij stoomden als er geen wind was naar Harlingen in 10 à 11 uur; de motor gebruikte 10 liter per uur en in die 10 uur ook 4 liter motorolie, kostte toen 27 cent per liter.
Botters met haring heb ik aangevoerd vanuit de Waddenzee. ’s Maandags naar Harlingen, Dinsdagmorgens vroeg in de Harderwijker haven terug. De gehele ventersfamilie van vroeger ‑ en dat waren er wat! kreeg haring uit de Waddenzee aangevoerd. Die werd verkocht over de gehele Veluwe, men had er geen erg in, dat het geen Zuiderzeeharing was. Dit heeft misschien 2 of 3 voorjaars geduurd, toen bleven de haring en ansjovis voorgoed weg. Oorzaak: afsluiting Zuiderzee.

1934 Geld boven water
boten16Toen ik met dat haring varen vanaf Harlingen en Wieringen goed en wel bezig was omdat wij na Donderdagmorgen, met het oog op de Zaterdag en Zondag, toch niet meer konden gaan, ging ik zelf ook met haring de boer op. Met een Transportfiets die ik had, wat kisten erop en daarin 6 tal (is 1200 stuks) haring, venten het boerenland in; hiervan zijn mij enkele herinneringen bijgebleven.
Op een keer ging ik met een fiets vol haring de kant van Hierden op, alle binnenwegen op en af. De haring, die ik bij me had kostte ongeveer 80 cent de 200 stuks, dus ze verkopen – althans daar begon je mee – à 20 stuks voor een kwartje. Ik weet wel, dat was niet de prijs om aan te blijven houden, want wanneer tegen 12 uur de verkoop slecht ging, dan werd er soms veel minder genomen om ze kwijt te raken, ook wel 40 voor een kwartje. Het ging er dan ook om, vans morgens 6 uur tot de middag 4 of 5 gulden te verdienen, toen in 1934 niet slecht, want het was een slechte tijd.

Tegen 12 uur, ik was mijn haring zowat kwijt, kom ik bij een boer achter kasteel Essenburg in Hierden; ik had misschien nog 50 haringen over; dus die laatsten moesten er ook nog aan. Ik kom aan de achterdeur van de boerderij, riep of er volk was, een jonge boerin kwam naar buiten. Ik vroeg of ze nog haring wilde kopen, ze zei: `ik zal binnen even vragen’, maar terloops zag ik, dat er een Transportfiets tegen de hooiberg stond. De fiets kennende, vroeg ik meteen: `is die fiets van X?’ (die man ventte voorjaars altijd met uien). `Ja’, zei ze. Ik zei: `roep hem eens’.
En ja hoor, de bewuste persoon kwam naar buiten; hij werd groen en geel en schrok hevig, want wat was het geval? Ik kreeg nog 5 gulden van hem voor uien, die hij bij mij gekocht had. ’t Was misschien wel 2 maanden geleden. Ik ging bij zijn fiets staan en zei: `ziezoo, vriend, nu eerst die 5 gulden, anders kom je hier de dam niet af!’. En ja hoor, zijn knip ging open en 5 gulden kwam voor de dag. Had ik hem hier niet ontmoet, dan was die 5 gulden nooit terecht gekomen. Ik verkocht mijn laatste 50 haringen voor een kwartje en was los.

Handel per motorschip
Na ’s zomers nog enkele weken met mijn botter gevist te hebben, ziende dat er toch geen kans meer was, dat het veranderen zou en om reden men in Amsterdam, Uitvoering Zuiderzeesteunwet, aandrong op omvorming van bedrijf en de Zuiderzee te verlaten, heb ik mijn botter verkocht en er een motorscheepje voor in de plaats genomen. Ik hoefde er weinig geld bij te leggen, omdat mijn botter toen nog een gewild iets was, door de naam die hij had gekregen als le prijswinnaar bij het hardzeilen in 1931 bij het 700-jarig bestaan van Harderwijk.
Een dichte vrachtboot, die ik af kon sluiten, wat met die open botter niet kon! De handel ging toen eigenlijk pas goed op gang komen. Met mijn motorscheepje Aaltje Johanna van 34 ton ging ik naar Zeeland aardappelen halen en naar Friesland om Koolrapen en Friese aardappelen, pootaardappelen enz. Meestal gingen we 3 x per week naar Broekerhaven; om 12 uur ’s nachts naar zee om de volgende morgen om 5 of 6 uur in Broekerhaven af te meren.

In Harderwijk was onze ligplaats achter in de haven, achter de in die dagen nog bestaande Gasfabriek. Nu lag daar altijd ook, jaren achtereen, een turfschipper met een Tjalk, de Gebr. Rengers met hun zuster Gerritje. Van de twee broers was Jan Rengers de oudste met een grijze baard en Beert zonder baard was zijn broer. Hun zuster Gerritje, ook vrijgezel, zorgde voor de middagpot.
Gewoontegetrouw deden ze 1 à 2 reizen per jaar en verkochten zo, hoofdzakelijk aan vissers en particulieren hun turf. Jan Rengers was degene die altijd met iedereen sprak over allerlei dingen uit het verleden, Beert integendeel was wat gematigder en kocht zo af en toe nog wel eens een borreltje bij Baron op de markt. Tot groot ongenoegen van zijn broer Jan; Jan zei bijv.: `Geef drank aan diegenen die verloren gaan’. Jan had zo zijn eigen mening over diverse dingen.

Nu deed zich het geval voor, dat ik met mijn motorscheepje altijd achter in de haven ligplaats had, achter de Tjalk van Gebroeders Rengers. Wij lagen dan met de achterroef tegen hun achterroef, wat een gewoon verschijnsel was, want dat was handiger voor ons bij het lossen, omdat bij ons ook alles met de mankracht moest gebeuren.
Maar als we dan ’s nachtsom 1 of 2 uur uit gingen varen, dan begon het lieve leven. Om onze motor op gang te brengen moesten wij de motorkap voorverwarmen, soms wel 15 of 20 minuten, en dan kwam de hele familie Rengers op ’t dek met de uitroep: `God Willem, wat maak je een lawaai!’. Ik kon me daar niet aan storen. Als we dan weg gingen lieten de Rengertjes zich weer in hun roef zakken en sliepen een gat in de dag.

Maar ’s avonds, diezelfde dag of 2 dagen erna, als we terug kwamen ‑dat lag er ook al aan of onze reis naar Broekerhaven of naar Harlingen was geweest – dan waren Jan en Beert weer dezelfde gemoedelijke turfschippers. Dan waren zij de eersten die vroegen: `Willem, lig je er al weer? Jonge, wat doe je zo’n reis toch maar gauw. Helemaal naar F kerhaven, 4’/z uur heen en 4’/z uur weer terug en je bent nu precies 1. weg!’.
Of ze begroetten ons met de woorden: `Zo Willem, heb je weer een vrachtje? En hoe was daar waar je vandaan komt het weer gisteren? Was het niet erg ruw gisternacht? Ik was om half 3 wakker gisternacht en ik zei tegen Beert: `Jonge, wat is het rauw. Je ligt te schudden in de kooi?…’.
Maar ja, wij moesten varen, dus de motor moest aangezet worden, dat was nu eenmaal onafwendbaar.

Voorjaar 1935 Toch bij de vissers
In Februari ging ’s morgens vroeg de toen nog bestaande vloot de haven uit; het was winter geweest, er lag ijs in zee, maar men ging het zoals gewoon proberen om spiering en wat er te vangen was. Er waren toen altijd nog een 80 à 90 botters. Bij dag worden om 7 uur bleek, dat door het ijs een van de, beste botters, HK 90 – schipper Jac. Hannessen – door het ijs een gat in de boeg had opgelopen, gevolg: zinken, 3 Km buiten Harderwijk. De bemanning werd er wel afgehaald, maar de botter zat in de grond, vol water.
Dus, weer werk aan de winkel om de botter te bergen. Mijn motorschip kon natuurlijk omdat het een ijzeren schip was wel tegen het ijs. Wij hebben dan ook gelukkig door mijn motorschip zonder veel moeite de HK 90 geborgen; diezelfde dag niet maar Dinsdags. Heus, die vissers, als het er op aan kwam hielpen ze in de nood, dan werd nergens tegen op gezien.

Om bij zo’n botter een begin te krijgen, dat hij weer drijven ging, moest er een zeil om de botter getrokken worden om het gat in de boeg te dichten en een zeil op de bunnen om het water althans wat te keren. En dan gingen een 20 jonge vissers met emmers gewapend het ijskoude water in, tot aan hun middel en hoger, een uur of soms langer pompen. Het is haast niet te geloven, in ijskoud water met kleren aan! Ik behoef niet te schrijven, dat op Commando van mijn persoon de eerste ploeg het water in ging – ik zelf ook – in de botter pompen en dan na een half uur een tweede ploeg erin. De eerste ploeg bij de hete kachel in de botters die er ook bij lagen en bij mij in de kajuit. Een soort redding van een botter – het enige bezit van de Eigenaar was gered.

Een droevige belevenis
Nog ditzelfde jaar op een Maandagmorgen ging de vloot van Harderwijk de haven uit om de Noord, d.w.z. de koers uit van waar nu de Noordoostpolder is, want hier was nog wat te vangen, althans wat paling en Spiering voor eendenvoer. Met weinig wind kwam de hele vloot om de Noord, maar de lucht stond zo slecht en Onweer en Bliksem waren niet van de lucht. Van vissen was geen sprake omdat er geen wind genoeg was. Dus, wachten op wat vaster weer; de haven van Schokland in om het weer wat af te wachten.

De Haven van Schokland was een grote kolk met Remmingswerken en Meerpalen. Het gebeurde zeer vaak, dat de Zuiderzeevloot ook van andere plaatsen – hier beschutting zocht bij slecht weer of Storm uit het Zuid Westen. ’s Middags waren alle Harderwijkers dan ook in de Schokkerhaven aangeland. De gewoonte was, dat er koffie gedronken werd bij iemand aan boord van 4 – 5 botters, die naast elkaar gemeerd waren. Wij waren met ons motorschip op weg naar Lemmer om aardappelen te halen, maar gingen ook voor het slechte weer de haven van Schokland binnen om de volgende dag verder te gaan. Maar ’s avonds, Maandagavond dus, tegen 7 uur ging het onweer wat minderen en met heldere lucht en Noord Oostelijke wind probeerden de vissers de haven uit te zeilen. Dat moest laverende gebeuren. Het grootste gedeelte was reeds buiten, toen de HK 114 ook los liet van de meerpalen. Ze zeilden eerst West over, dan Noord over, laverende om de haven uit te komen, toen de schipper-eigenaar… aan het roer in elkaar zakte. Zijn zoon die op de plecht stond ging meteen naar het roer, liet de zeilen zakken en zo kwam de HK 114 weerom, bij ons langszij.
De schipper had waarschijnlijk een beroerte gehad, zei niets meer, was helemaal blauw, leefde nog wel. Even daarna vroeg hij om een dokter – wij zagen dat ook wel, maar op het hele Eiland was geen dokter. Alle zieken die er kwamen moesten met het Rijksvaartuig naar Kampen gebracht worden, maar dat was ook een zeilbotter, dus naar Kampen varen duurde ook een tijd. Zo spraken we af, dat ik hem naar huis, naai Harderwijk zou brengen met mijn motorschip.

Goed dat we dat maar gedaan hebben, want wij voeren van Emmeloord – zo heette die haven van Schokland – ook wel 4 uur naar Harderwijk, maar de getroffen man die wij aan boord hadden wilde ook graag naar huis. Wij hadden beddegoed uit de kooi gehaald en boven op het dek lag de zieke; onderweg kreeg hij steeds wat koud drinken, maar verder zag het er treurig uit.
Maar we zijn in Harderwijk aangekomen. De Familie gewaarschuwd en mensen die een dokter haalden. Zijn vrouw en wat kinderen en een broer van de getroffene, ze hebben hem nog levend gezien, maar ook nog maar een ogenblik. Dokter kwam, vroeg om een lepel water, gaf een poeder en toen die poeder binnen was stierf deze stoere visser in de armen van zijn vrouw bij mij op het voordek.
Onder veel omstanders, midden in de nacht – ’t zal 3 uur geweest zijn­stierf een vader vaneen zeer groot gezin, buiten aanwezigheid van de meesten van zijn kinderen. Arme, zowat troosteloze weduwe!

Een droeve dag met zeer droeve gebeurtenissen.
De volgende dag hebben wij de botter opgehaald, want die was in de haven van Schokland blijven liggen toen wij de schipper naar huis brachten.